“Als ik dit gedicht van Dèr Mouw aan je voor wil lezen, lukt me dat niet zonder onderbrekingen. Dit, toen een redactielid van het tijdschrift ‘Zijn’ me vroeg om iets te schrijven over hoe kunst, inspiratie en Zijnsoriëntatie voor mij op elkaar inwerken. Want ‘kent iemand dat gevoel’ raakt en ontroert me ook dit keer weer zodanig, dat ik even volschiet.

Kunst kan dus een katalysator zijn en je direct brengen naar een geïnspireerde staat die je wezen raakt.  Bij mij gebeurde dat in ieder geval toen ik dit gedicht voor het eerst las.  Het toeval speelt hier een bijzondere rol in.

Het is vrijdagavond 30 mei 1997. Ik zit in het derde jaar van de professionele training bij Hans Knibbe aan de School voor Zijnsorientatie. Thema van deze tweedaagse is het bereiken van ‘het derde perspectief’.

De introductie in het non-duale en het beoefenen ervan die dag vind ik heerlijk, het is direct een soort thuiskomen. Heel speciaal en ook heel gewoon.

Moe van de reis en vervuld van de dag zit ik thuis op het terras. Het is een zachte mooie avond, merels jubelen achter me in de hoge coniferen. Ik pak de NRC op en ga direct naar de achterpagina. Gerrit Komrij bespreekt hier iedere vrijdag een gedicht en ik lees hem graag. Vandaag is het een gedicht van Der Mouw; mij vaag bekend uit mijn dierbare Lodewick literatuurgeschiedenis. Ik lees:

kent iemand dat gevoel?

Kent iemand dat gevoel: ’t is geen verdriet,
’t Is geen geluk, geen menging van die beiden;
‘t Hangt over je, om je, als wolken over heiden,
Stil, hoog, licht, ernstig; ze bewegen niet.

Je voelt je kind en oud; je denken ziet
door alles, wat scheen je van God te scheiden.
’t Is, of een punt tot cirkel gaat verwijden;
‘t is, of een cirkel punt wordt en verschiet.

Je denkt: Nooit was het anders; tot mijn Wezen
Ben ‘k al zo lang van sterflijkheid genezen.
Je weet: Niets kan mij deren: ik ben Hij.

Tot zekerheid je twijfel opgeheven,
Zo hang je als eeuwig boven je eigen leven:
Je bent de wolken en je bent de hei.

Jazeker ken ik dat gevoel! Langzaam dringt het tot me door dat dit dus gaat over de non-duale ruimte waar we vandaag bij stil stonden. ‘Dat is het dus, hier gaat het dus over.’ Wat een prachtig toeval.  Een gloed van vreugde en herkenning trekt door me heen als ik het gedicht opnieuw lees en nog eens lees. En ja, het staat er echt. Dat wat ik vandaag gezien heb, wat in mij is aangeraakt, staat hier geschreven in eenvoudige lichte vertellende woorden.

Ik aarzel niet en knip het gedicht uit, plak het op een mooi blad en geef het mijn trainer de volgende dag. Als gebaar van dankbaarheid. En vanuit een behoefte om bevestigd te krijgen wat ik eigenlijk altijd al wist.

En wat is dat dan wat me zo raakt in het gedicht? Het zit al in die eerste strofe. Het beeld van de wolken: stil, hoog, licht, ernstig en onbeweeglijk. Het brengt mij direct naar de openheid die zowel licht is als ernstig, zowel ruim als onbeweeglijk. De ruimte en roerloosheid waarin alles opkomt, plaatsvindt, en weer oplost in ruimte.

De grote ontroering zit hem echter in de tweede strofe. ‘Je voelt je kind en oud, je denken ziet door alles, wat scheen je van God te scheiden.’ Dit lanceert me rechtstreeks in de tijdloze ruimte, waar ik nooit geboren ben en geen geschiedenis met me meedraag. Wham! Alle houvast uit handen geslagen rest mij een onbegrensd vrij zijn in verbinding met Alles.

Maar het gaat nog verder:

’t Is of een punt tot cirkel gaat verwijden, ’t is of een cirkel punt wordt en verschiet.’ Hier proef ik de levendigheid in de roerloosheid, ‘het spel van ervaren’, zoals Longchenpa het omschrijft. [1]De heerlijke bevrijdende ‘niet ietsheid ‘van de dingen.

En dan de wending in het gedicht die me laat landen in Zijn en me iedere keer weer vervult met een stille vreugde die weet:

“Nooit was het anders, tot mijn Wezen ben’k al zo lang van sterfelijkheid genezen. Je weet: Niets kan mij deren, Ik ben Hij.” Hier kom ik thuis in mijn wezenlijke identiteit. Dit is wie ik ten diepste ben, een icoon van God. Ja, mijn twijfel opgeheven tot een zeker weten: ik ben de wolken en ik ben de hei.

Het gedicht blijft me raken en roept onmiddellijk beelden op. En het lezen ervan is na al die jaren nog steeds een van de fijnste manieren om ‘even stil te staan’, een meditatieve beoefening, een beamen van hoe het altijd al was.

Misschien is de mate waarin ik ontroerd kan worden door spirituele teksten, wel recht evenredig aan de drang om die geraaktheid ook weer uit te drukken in beelden. Ik prijs mij heel gelukkig met de gave, dat gemakkelijk te kunnen doen in teken en schilderwerk. Behalve dat kunst mij dus direct kan inspireren, geef ik ook graag via het creëren van kunst uitdrukking aan de kostbaarheid en de helderheid van het Zicht.  Voor mij is dat het zien, dat alles van Liefde en Licht is gemaakt en een uitdrukking is van God. Daarom teken ik denk ik met evenveel plezier een komische of aandoenlijke vogel als een verstild landschap of een uitbundig bloeiende bloem.

Wanneer ik besluit de illustratie bij dit stukje zelf te maken, kan ik dat alleen maar doen door en heel dicht bij het gedicht te blijven, maar vooral ook dicht bij wat het gedicht met me doet. Elke strofe laat ik weer door mij heengaan en roept zo zijn eigen penseelstreek op.  Zo schilderen is voor mij een van mijn vormen van meditatie. Ook op die manier kan kunst iets dat eigenlijk niet bevestigd hoeft te worden, toch op zijn minst weer een herinneren en beamen zijn. En zo, om de woorden van Hans  te gebruiken, ‘spirituele massa opbouwen’. Kunst creëren draagt ook zeker ook bij aan integratie van de visie, lijkt mij.

Ik vond het in ieder geval een heel fijne uitdaging om iets van de subtiliteit en van de sfeer die Dèr Mouw schetst in dit gedicht te verbeelden als een illustratie bij dit schrijven. Het was een uitdaging om de balans tussen vorm en geen vorm, – een punt die verwijdt tot een cirkel en ook weer punt wordt en verschiet -bijvoorbeeld, te vangen in kleur en vorm. Schilderen als meditatie, het maakt mij gelukkig.

En zo is kunst voor mij zowel iets, waar de inspiratie van de kunstenaar tot me kan spreken en tastbaar wordt, als ook de vorm, waarin ik mijn eigen geïnspireerd zijn tot verbeelden breng.

[1] Het Juwelenschip, Longchenpa

hoe
als je je
met zorgeloosheid
kon omringen
en dat dat
je ruimte
was

– Bert Schierbeek –

voetnoot

Dèr Mouw (1863-1919) was van huis uit filosoof en promoveerde in Leiden in de klassieke letteren. Hij kwam op latere leeftijd pas tot dichten en publiceerde onder de naam Adwaita; Tweeloosheid.

In 2008 brengt uitgeverij van Oorschot een dichtbundel uit van der Mouw; ‘je bent de wolken en je bent de hei’. Marjoleine de Vos schrijft het voorwoord en ik citeer haar graag omdat ze zo prachtig de verdienste van der Mouw beschrijft:

Het is daarom evenmin voor niets lijkt me, dat hij de lezers soms aanspreekt en ze gewoonweg, ontwapenend simpel, vraagt…Kent iemand dat gevoel”. Dan beschrijft hij, nee, evoceert hij hoe dat gevoel is. Door zijn gedicht ken je dat gevoel, waar je zelf misschien nooit écht bij stil had gestaan, maar dat ergens in je aanwezig was en nu bestendigd wordt. Je hoopt, alweer dankzij het gedicht, te kunnen herhalen, zo nu en dan, dat …tot zekerheid je twijfel opgeheven” is. Zolang je het zegt, zolang je leest, zolang de dichter in je dicht, is dat ook zo en weet je dat het waar is wat Dèr Mouw schrijft:

je bent de wolken en je bent de hei.[1]

[1] Uitgeverij van Oorschot: je bent de wolken en je bent de hei’ 2008
voorwoord van Marjoleine de Vos.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in tijdschrift ‘Zijn’, nr 63 december 2021

Delen met je vrienden? Ja graag.

Je reactie